Gelukkig

Gelukkig

Gelukkig

Ik heb het hier op deze plaats al vaker betoogd: ik heb het mooiste beroep van de wereld. Ik probeer mensen hun droom te laten verwezenlijken door het béste huis voor ze te vinden voor de béste prijs, en ik probeer voor verkopers de béste deal uit het vuur te slepen. Ik heb dat altijd een mooi spel gevonden.

Eén onderdeel van mijn professie doe ik met minder plezier. Het verkopen van woningen van mensen die ‘net’ overleden zijn. Om de waarde te bepalen loop ik natuurlijk altijd in en om de woning. Maar nergens is een sfeer zo beklemmend als in een woning waar ‘zojuist’ iemand gestorven is. Vaak gaat het dan om een langstlevende van een (echt)paar, die na het overlijden van zijn of haar partner in de woning is blijven wonen. Ik kom met enige regelmaat in woningen waar vlak daarvoor nog gelééfd is. Je ziet dat aan duizend-en-een dingen. De verkopers, in de meeste gevallen kinderen van de overledene, hebben zich vaak nog niet kunnen zetten de woning op of leeg te ruimen. Deze (in vrijwel alle gevallen ook oudere) panden zijn zonder uitzondering monumenten van herinneringen. Elk kopje, elk schoteltje, elke stoel, kast, boek, foto, spiegel, tafelkleed, lamp straalt een historie van vaak tientallen jaren uit. Ik ben dan niet het type dat daar dan emotieloos doorheen kan lopen. Ik ‘voel’ of ‘zie’ soms nog ‘iets’ in zo’n huis, al weet de rationele ik dat daar niets meer is. Maar ondanks mijn professionaliteit ben ik op sommige momenten een emotionele tijger. Als ik dan een verfrommeld zakdoekje op een tafel zie liggen, denk ik daar de ouderwetse eau de cologne ‘4711’ bij. Kom ik in een schuur of garage, staat daar soms nog een fiets met een lekke band of een houten werkstuk op een werkbank. Natuurlijk: ik doe mijn werk, maar op dat soort momenten blijft het woordje ‘plezier’ in mijn achterzak zitten.

Eens maakte ik een heerlijke uitzondering mee. Ik was door een mevrouw van middelbare leeftijd gevraagd een woning te bekijken en te beoordelen. Zij had een jaar of 20, 25 gezorgd voor haar recent overleden moeder en vroeg mijn mening over waarde en verkoopbaarheid en mijn algehele indruk van de woning. We begonnen met koffie, natuurlijk begonnen we met koffie. De mevrouw gaf een korte autobiografische schets van haar leven en sprak met erg veel warmte en liefde over haar gestorven ‘moesje’, zoals ze haar steeds liefkozend noemde. Het bijzondere was dat het geen ‘huilverhaal’ werd, ondanks dat mevrouw door het overlijden wees was geworden en meer nog: haar houvast van een kwart eeuw was kwijtgeraakt. Zoals zovele mantelzorgers had zij zichzelf tientallen jaren lang weggecijferd. Ze had geen relatie noch fatsoenlijke sociale contacten (‘geen tijd voor gehad; er was wat belangrijkers te doen’ meldde ze simpel) maar zette dat als een vanzelfsprekendheid neer: ‘Ik kón toch niet anders?’ en heel eerlijk: ‘Ik wílde eigenlijk ook niet anders. Het kunnen en mogen helpen van een dierbare, dat is toch iets waar iedereen naar streeft?’ We stonden op voor een rondje woning. Ik voelde mij als een toerist in een museum, die wordt rondgeleid door een uiterst capabele gids. Elke ruimte, elk voorwerp in deze woning kende een mooi verhaal. Hier was in jaren niets veranderd. In de kelder stonden geen dure wijnflessen doch op een plank een hele reeks flesjes bier (‘waren van mijn vader, die zijn al bijna antiek. Maar ze staan me niet in de weg. En elke keer als ik hier kom…’). In de woonkamer stond nog moeders bed; mevrouw had de ouderlijke slaapkamer (waar al een kwart eeuw niet in geslapen was) uiteraard schoongehouden maar er niets in veranderd. Alsof haar vader en moeder zó in de twijfelaar zouden stappen, met een warme kruik aan het voeteneind. Ik moest haar bij de hele rondleiding telkens weer complimenten maken. De woning had nog álle originele kenmerken, niets was gemoderniseerd, wel bijgehouden. In het klompenhok stónden nog klompen, op zolder hing was te drogen, er was alleen maar een trek-wc op de begane grond, de badkamer had een verweerde spiegel met daaronder een marmeren planchet. Ik vond alles mooi. Bij elke deur die ik opende openbaarde zich weer een nieuwe verrassing.

‘Ik denk dat dit een zeer gewild object is’, zei ik voorzichtig toen ik het huis had bekeken. ‘Voor dit soort huizen met zijn eigen karakteristieken is zeker een markt. Ik denk niet dat ik veel moeite heb om het te verkopen’. De mevrouw keek mij licht glimlachend en wat schuldig aan. ‘Ik wil het eigenlijk niet meer verkopen’, zei ze zacht. ‘Toen ik u zojuist alles vertelde over deze woning, bedacht ik me ineens dat ik helemaal niet weg wíl. Ik wil hier graag blijven. Hier zijn mijn herinneringen, hier is mijn leven. Misschien ga ik dingen aanpassen, het toilet, andere gordijnen, wat schilderen. Maar verder ben ik hier volstrekt gelukkig, zoals ik dat ook ooit was mét mijn ouders. Ik geloof niet dat ik dat in een ander huis ooit terug zal vinden’.