Samen

Samen

Samen

Wie herinnert zich dit filmpje nog: een kleine vrouw kan niet reiken naar een product -een fles wasmiddel?- dat op de bovenste stellingplank in de supermarkt staat. Ze probeert het met een huppeltje en met een klimpoging, maar het lukt haar niet. Totdat een  man, formaat Amerikaanse basketbalspeler, zijn boodschappenkarretje richting haar duwt en zij hem te hulp vraagt. Hij pakt het wasmiddel, bekijkt het product, gooit het in zijn eigen kar en winkelt verder. De vrouw blijft verbijsterd achter.
Iets soortgelijks is mij ook overkomen. Het was in Steenwijk, in de voorloper van die grote Noord-Brabantse olifant, in de C1000. Ik zag ze staan, niet één maar gelijk twéé hulpelozen. Man en vrouw, klaarblijkelijk een echtpaar, allebei in lichaamslengte fors gekrompen in de tijd. Ik keek in vier wanhoop uitstralende ogen. Zij vertelden hun dilemma aan mij. Op de bovenste plank van de stelling stond de aanbieding-van-de-week: 48 rollen toiletpapier voor een weggeefprijsje. Alleen kwamen zij in geen honderd jaar bij de plank. Ik schatte in dat als de vrouw bij haar man op de schouders zou gaan staan, ze er nóg niet bij zou komen. Mijn lengte was hun uitkomst. Met een krachtige greep pakte ik het verlangde en met een zwierige zwaai deponeerde ik het  in één vloeiende beweging in hun wagentje. Er kwamen duizend-en-één bedankjes en we raakten even aan de praat. 
“Doet u altijd samen boodschappen?” vroeg ik.
“Ja”, zei de man.
“We doen altijd samen boodschappen”, vulde de vrouw aan.
“Eens per week”, zei de man.
“Altijd op vrijdagmiddag”, zei de vrouw.
“Dan vullen wij de kar helemaal”, zei de man.
“En daar doen we dan precies een week mee”, zei de vrouw.
“Nou, met dat wc-papier doet u wel een paar maanden”, hoopte ik.
“Het zijn 48 rollen en we verbruiken er twee per week”, zei de man.
“Dus we doen er bijna een half jaar mee”, rekende de vrouw.
“Tot de volgende aanbieding”, zei de man.
“Tot de volgende aanbieding”, beaamde zijn vrouw.
“We hebben in de bijkeuken thuis een rek waar het precies in past”, legde de man uit.
“Op ooghoogte”, preciseerde de vrouw. “We hebben onze woning zo ingericht dat we veel kastruimte hebben. Hele bijkeuken vol, groot deel van de inpandige garage vol met kasten en rekken”.
“Wij zijn namelijk van de voorraad”, deelde de man verder ongevraagd mede. “Onze kasten zijn volop gevuld met houdbaar voedsel en huishoudelijke spullen”.
“Want al zijn we niet van de oorlog, we zijn allebei 70 jaar, we hebben toch wel zoiets van: als de Russen komen…”
“…of de Chinezen of de Noord-Koreanen”, onderbrak de man.
“…of de Chinezen of de Noord-Koreanen”, vervolmaakte zijn vrouw de uitleg, “dan willen wij er klaar voor zijn”.
“We hebben de kruipruimte bij de voordeur bijvoorbeeld vol met honderden flessen water”, zei de man.
“Koel en donker”, zei de vrouw, “dan gaat het wel vijftig jaar mee”.
“Dat beleven wij niet meer”, zei de man, “dat dat water bederft”.
“Nee, dat beleven wij niet meer”, bevestigde zijn vrouw.
“Ik wil niet brutaal of bemoeizuchtig zijn”, toonde ik mijn bemoeizucht, “maar als je toch 70 jaar bent met z’n beiden, dan behoor je je toch niet meer druk te maken over een oorlog die misschien nooit komt. Dan ga je toch lekker genieten”.
“Oh, maar wij genieten ook wel”, reageerde de man, “wij zijn graag op alles voorbereid, maar wij genieten ons het hompeschompes”.

“Hompeschompes”, benadrukte zijn vrouw. “Wij zijn samen gelukkig, we genieten meer dan veel van onze leeftijdgenoten. Ons motto is: pluk de dag”.
“Carpe diem”, slingerde de man de Latijnse vertaling er tegenaan. “Want morgen kan het afgelopen zijn”.
“Een mooi slotwoord”, beëindigde ik de conversatie, en we gingen naar de kassa. Ik liet ze voorgaan; na het betalen bleven ze bij de draaideur nog even smoezen. Toen ik ze passeerde vroeg de vrouw: “Bent u alleengaand en alleenstaand?” De vraag overviel me en ik antwoordde met de onwaarheid: “Ja”.  De man opende de verpakking en overhandigde mij één rol toiletpapier.
“Om te bewaren”, adviseerde hij mij, “voor als er mindere tijden komen”.
“Ja”, zei zijn vrouw, “voor mindere tijden”.